Omschrijving van stotteren
Normale onvloeiendheden versus stotteren
Niemand spreekt perfect vloeiend. Als we luisteren naar "vloeiende sprekers" horen we regelmatig niet-vloeiende momenten. Deze onvloeiendheden situeren zich tussen woorden, zoals woordherhalingen (mag-mag-mag), opgevulde (euh) en onopgevulde pauzes, zinsveranderingen (ik heb-ik ben). Deze niet-vloeiende uitingen verlopen zonder extra spierspanning en in een rustig tempo. Ze komen voor omdat de spreker op dat moment meer tijd nodig heeft om zijn verhaal te ordenen en de juiste woorden te kiezen. Deze "normale" onvloeiendheden komen bij iedereen voor en niets om ongerust over te zijn. Jonge kinderen tussen 2;6 en 5;0 jaar maken meer van deze onvloeiendheden. Ze zitten volop in hun spraak- en taalontwikkeling en het is logisch dat ze bepaalde momenten, wanneer ze langere zinnen maken en moeilijkere woorden gebruiken, meer tijd nodig hebben.
Stotteren verloopt echter anders. Iemand die stottert herhaalt ook, maar de onvloeiendheden situeren zich binnen het woord. Er worden klanken (i-i-ik), lettergrepen (va-va-van), volledige één-lettergrepige (en-en-en) woorden herhaald, of de klank wordt aangehouden (fffiets) of men blijft vastzitten op de klank (~auto). Deze onvloeiendheden gaan vaak gepaard met meer spierspanning en versnellingen of vertragingen in het spreken.
Er is niet altijd een duidelijke lijn de trekken tussen normale onvloeiendheden en stottermomenten. Vooral bij jonge kinderen die sowieso al meer onvloeiend zijn, is het soms moeilijk om een onderscheid tussen de onvloeiendheden. Een één-lettergrepige woordherhaling kan normaal zijn maar kan evengoed een stottermoment. De frequentie waarbij en de aard waarin deze onvloeiendheden optreden is belangrijk. Bij de geringste ongerustheid is het aan te raden om deskundig advies in te winnen.
Secundair stottergedrag
In een poging de stottermomenten zo min mogelijk te laten opvallen en hier zo vlug mogelijk uit te geraken, worden allerlei hulpmiddeltjes en trucjes gebruikt. Sommigen leren zichzelf allerlei stopwoordjes aan of beginnen steeds opnieuw met de zin; of ze veranderen de zin of gebruiken een ander woord.
Allerlei bijbewegingen met de ogen, de lippen, de tong, met het hele lichaam kunnen ontstaan. Op den duur raken vele van deze trucjes geautomatiseerd en worden dan "onbewust" en voortdurend gebruikt.
Zo raakt het stotterend spreken verder gevorderd.
Inwendig stottergedrag
Wat je hoort en wat je ziet wanneer iemand stottert, is soms niet het grootste probleem. De manier waarop deze persoon met zijn spreekprobleem omgaat, hoe hij zich daarbij voelt en wat hij daarbij denkt, kan een nog groter probleem zijn of worden.
Stotterend spreken is niet leuk en iemand die stottert, zal zich extra gespannen gaan voelen omdat hij dit stotteren niet positief opvat. Zijn hart gaat sneller kloppen, het zweet breekt hem uit, angstgevoelens kunnen optreden, gevoelens van frustratie en schaamte.
Allerlei negatieve gedachten zoals "Oh nee, ik ga weer stotteren", "Straks zal het wel weer niet gaan", "Wat denken ze van mij als ik zo stotter", "Ik kan niet eens gewoon praten",… steken de kop op. Hierdoor raakt de persoon die stottert nog meer gespannen waardoor de kans dat hij zal stotteren toeneemt en zijn negatieve gedachten bevestigd worden. Zo raakt hij in een vicieuze cirkel.
Dit kan zo erg worden dat hij niet meer zal zeggen wat hij wil zeggen en alles laat afhangen van zijn spreken. Hij kan zelfs totaal geobsedeerd raken door zijn stotteren waardoor zijn volledige functioneren nadelig wordt beïnvloed.
Hierbij spreken we van vergevorderd stotteren.